Afgelopen maandag 22 oktober 2018 overleed Eugene Peterson. Voor mij is hij een van de belangrijkste auteurs (naast onder meer Dallas Willard en Richard Foster) die me hielp en nog altijd helpt om de kern van mijn leven als predikant (en als christen) seeds opnieuw te vinden.

In mijn studieretraite in mei/juni 2018 werd ik opnieuw geraakt door zijn boek ‘The Contemplative Pastor’. Ik schreef daar in eerdere blogposts op mijn eigen website al over (deze en deze). Hier geef ik graag de passage weer waarin Peterson schrijft over bidden als het hart van alle predikantschap.

En ik dank God voor wie Eugene Peterson was en door zijn boeken zal blijven: een pastor voor pastores, een geestelijk begeleider, een man Gods.

Ik wil een predikant zijn die bidtIk wil mijn relatie met God cultiveren en verdiepen. Ik wil in heel mijn leven – nu eens bewust, dan weer onbewust – intimiteit ervaren met de God die me gemaakt heeft, die me leidt en liefheeft. En ik wil anderen laten ontdekken wat gebed is en hoe centraal gebed is.

Ik wil binnen de geloofsgemeenschap die ik dien iemand zijn waar anderen zonder aarzelen, zonder zich af te vragen of dat wel gepast is, naartoe kunnen gaan om geestelijke begeleiding te ontvangen voor hun gebedsleven. Ik wil bezig zijn met het oorspronkelijke werk van verdiepende persoonlijke omgang met de God die zichzelf aan mij openbaart en die mij bij mijn naam noemt.

Ik wil geen gekopieerde hand-outs uitdelen die theoretisch beschrijven wat God doet; ik wil een getuige zijn vanuit mijn eigen gebedservaring. Ik wil niet als een parasiet leven op het eerstehands spirituele leven van anderen, maar ik wil persoonlijk en met al mijn zintuigen betrokken zijn in een leven waarin ik proef en zie dat God goed is.

Ik weet dat het tijd kost om een gebedsleven te ontwikkelen: apart gezette, gedisciplineerde, doelbewuste tijd. Dat kan niet tussen de bedrijven door. En het gebeurt ook niet door gebeden uit te spreken vanaf de preekstoel en aan ziekenhuisbedden.

Ik weet dat ik niet tegelijkertijd druk kan zijn én bidden. Ik kan actief zijn en bidden, ik kan werken en bidden, maar ik kan het niet druk hebben en bidden. Ik kan van binnen niet gehaast, afgeleid en verstrooid zijn. Om te kunnen bidden, moet ik meer aandacht aan God geven dan aan wat mensen tegen mij zeggen; meer aandacht aan God dan aan mijn ego dat om aandacht schreeuwt. Gewoonlijk is het, wil dit gebeuren, nodig om me opzettelijk terug te trekken uit het lawaai van de dag en om me op gedisciplineerde wijze los te maken van mijn onverzadigbare zelf.”